Arc de Triomphe

Hélène rukte de stengel uit de bloempot en schudde ongeduldig de laatste restjes potgrond er vanaf. Ze keek naar de bloem. Een margriet. Veel andere keuze was er niet in haar met donkergrijze keien bestrate stadstuintje. Ze vertrapte de potgrond. Op haar zwarte laars was wat bruinrode viezigheid blijven plakken. Ze wreef er met de zool van haar andere schoen overheen om het te verwijderen.

Met de bloem in haar hand geklemd, liep ze haar weerspiegeling in de glazen keukendeur tegemoet. Haar donkere haar vormde een grillig kader rond een blank, haast lijkwit gezicht. Haar ogen leken in de weerkaatste schemering niets meer dan een donkere waas. Haar zwarte vestje hing losjes om haar schouders. Aan haar zwarte bloesje was niets te zien, maar bij elke beweging voelde ze de vochtige stof tegen haar huid plakken op de plekken waar ze haar handen eerder had afgeveegd.

‘Bekijk elke dag met aandacht iets moois uit de natuur’ stond er in het boekje over mindfulness dat ze op aanraden van Vincent had besteld. Hij had aangedrongen: ‘Hélène, een aanvulling op onze sessies, hm?’ Ze had het boek ge-Googled. Een bestseller was het, voor het eerst van een Nederlandse auteur en, zo stond veelbelovend op de achterflap geschreven, daarmee een boek dat zeker ‘aansluiting zou vinden bij de nuchtere, praktische lezer die zich niet aangesproken voelt door Amerikaans McHappiness’.

Praktisch was het boek zeker: ‘Draag vrolijk gekleurde kleren ook al voel je je niet vrolijk’, ‘Strijk je beddengoed’, ‘Glimlach door je boosheid of verdriet heen’. En dus ook, ‘Bekijk elke dag aandachtig iets moois uit de natuur’. In het boek stond alleen niet wat je moest doen als je inmiddels wel kon kotsen van ‘al dat moois uit de natuur’, en gekleurde kleren het effect van een rode lap voor een stier hadden.

Ze hield de bloem iets van zich af. Het stuifmeel was zo geel als de waarschuwingsstickers van corroderende schoonmaakproducten in haar keukenkast. Dit was vast niet de opmerkzaamheid die bepleit werd in het boekje.

De witte bloemblaadjes waren nog gaaf. Ze leken op de tere vleugels van de witte vlinders die ze als kind uit de wayaca struiken in haar oma’s achtertuin ving. Tijdens lange zomervakanties bij haar oma op Curaçao was ze altijd in de achtertuin te vinden. Verscholen achter de rijk bebladerde bomen en struiken kon ze zich uren vermaken. Ze bestudeerde aandachtig de gele, oranje en grijze vogels die van tak naar tak hopten en luisterde naar hun gezang. Op de grond jaagde ze felblauwe en bruine hagedissen op die haastig een schuilplaats zochten tussen de hete stenen. De wayaca’s gingen tijdens haar vakantie volop in bloei met witte bloemen die veel weg hadden van te klein uitgevallen anjers. Deze struik trok zwermen witte vlinders aan die in stroken als een sluier om het struikgewas heen cirkelden en licht meedeinden op de vlagen van de wind.

Hélène ving de vlinders met haar tot een kommetje gebogen handen. Klein als ze was moest ze hoog springen en snel zijn. Als ze er één had gevangen bekeek ze vervolgens het wezentje dat zich met zijn pootjes aan haar handpalm had vastgekleefd, verdwaasd van de klap waarmee het ruw uit de lucht was gegrepen. Soms klapten ze nog vergeefs met hun beschadigde vleugels. Hélène richtte al snel haar blik naar de nog rondvliegende vlinders, op zoek naar haar volgende prooi. Het beestje in haar handpalm blies ze hard weg of ze wapperde met haar hand totdat het beestje losliet en weerloos op de grond viel waar de zandbruine hagedissen dankbaar van de makkelijke maaltijd genoten.

Zoals ze als klein meisje de ene na de andere vlinder najoeg, was ze in haar leven de volgende stap, het volgende succes blijven najagen zonder echt aandacht te schenken aan wat ze ving, zonder om te kijken naar wat ze achterliet. Opgejaagd door adrenaline, blik naar voren gericht, hoger, beter en meer, klaar voor de volgende uitdaging, het nieuwe, het onbekende.

Ze lachte, praatte, deed mee met haar gezelschap, was op de juiste momenten op de juiste plekken met de juiste mensen. Totdat ze steeds vaker na een werkdag, borrel of etentje, op weg naar huis opmerkte dat ze met de maximaal toegestane snelheid, een steeds donkerder en benauwend drukkende tunnel inreed.

De lichte druk die ze ’s ochtends achter haar ogen voelde, groeide uit tot de druk van een enorme, naar uitwerpselen en urine stinkende olifant. Het beest verpletterde haar lichaam, zijn lichaamsgeur wasemde door de kamer en sneed haar de adem af, waardoor ze pas na uren worstelen en drijfnat van het zweet, een nieuwe dag kon beginnen.

Ze belandde bij Vincent. In zijn spreekkamer hing achter de design fauteuil van zijn patiënten een minimalistische zandkleurige wandklok. Hier tegenover hing een abstract kunstwerk, in zachtgroene, blauwe en beige tinten. In deze ruimte van gestileerde rust, was haar al eerder in zijn boekenkast een kleine ingelijste foto, misschien was het een postkaart, opgevallen. Het was een foto van de imposante Arc de Triomphe die met het gekozen perspectief en de belichting het centrum van het universum leek. Stralend licht, auto’s die eromheen zoefden, strepen rood en wit licht, de foto leek een schreeuw in de stille ruimte.

Vincent had een tic, eigenlijk twee. Hij begon bijna elke zin door haar naam te noemen, als om zichzelf eraan te herinneren welke van al zijn patiënten tegenover hem zat. Hij was misschien het middelpunt voor meer mensen die, zoals zij nu, om hem heen raasden, in eindeloze rondjes. Weer een rondje, weer een sessie. Wanneer was er genoeg therapie? Wanneer was je klaar? Het waren vragen die haar steeds meer bezighielden. De vragen maakten haar steeds rustelozer, net zoals ze zijn tweede tic. Hij eindigde elke paar zinnen met een vragende ‘hm’.

Ze wees de foto aan. Vincent leek verbaasd dat ze het had opgemerkt.

‘Kort voor ons afstuderen ben ik met vriendinnen naar Frankrijk gereden. We moesten ook rond de Arc. Toen was het verkeer nog toegestaan.’

Vincent knikte, streek lichtjes over zijn bovenbeen als om een onzichtbaar stofje te verwijderen en wachtte haar verdere toelichting af.

‘Ik zat achter het stuur. Het was een klein blauw autootje, waar we ons met z’n vijven in hadden gepropt. Er was zoveel verkeer. De adrenaline gierde door mijn lichaam. Ik had aangeboden om te rijden. Ik zou de verkeerschaos wel trotseren. Ik bekeek de spiegels met haviksogen en hield het verkeer scherp in de gaten. Ik voegde in waar nodig. Veranderde van baan. Gaf voorrang waar het verplicht was. Ik reed ook door waar dit eigenlijk niet mocht, maar met extra gas en behendigheid wel lukte. Ik lachte de vloekende en druk gebarende mannen via mijn achteruitkijkspiegel uit. Ik passeerde verbeten kijkende vrouwen, ontweek de misprijzende blikken en pinnig opgestoken middelvingers…. Dit was het leven dat ik na mijn afstuderen voor ogen had. Waar ik me in heb gestort. Nu kijk ik naar deze foto en zie ik mezelf niet meer op die rijbaan.’

‘Hélène, wat bedoel je dat je jezelf niet meer ziet op de rijbaan? Hm?’

‘Ik ben ergens anders. Op een rijbaan die niet zichtbaar is. Mijn collega’s, kennissen, vrienden, die rijden hier nog wel. Toen ik er ook op reed, haalden we onze schouders op bij anderen die afhaakten. Het waren niet wij. Anderen namen ergens een afslag, verdwenen uit het zicht. Als we het al een keer over hen hadden, bleek na navraag dat deze mensen ‘even gas terug’ hadden genomen of ‘tijd namen om het contact met zichzelf’ te hervinden. Die mensen vertrokken naar een verder onbekend en oninteressant wegennet. Wij niet, als er al een ongeluk met ons gebeurde, gingen we na een reparatie gewoon weer door.’

Ze keek Vincent aan. Een wat bleek gezicht, gladde huid, lichtgrijze wallen en beginnende kraaienpoten. Een aangezicht dat jarenlang was getraind voor het uitstralen van begrip, keek terug. Zijn wenkbrauw schoot even omhoog, als uitnodiging aan haar om verder te praten.

‘Soms kwamen er bekenden in het verkeer om het leven. Dit leidde bij de rest van ons tot stilstaand verkeer, files, een snelle APK van de auto, het leven, relaties en vriendschappen, waarna we vervolgens weer gas gaven en verder gingen.’ Ze schudde als verslagen met haar hoofd.

‘Hélène, wat voel je nu waardoor je met je hoofd schudt? Hm?’

‘Ik ben het lachertje. De sukkel. Ik had het niet door. Ik dacht dat ik ruim vóór de troepen uit snelde. Vanzelfsprekend werd het dus steeds stiller om mij heen. Ik had niet door dat ik zelf ergens een andere afslag had genomen. Ik verschoof steeds verder weg van de rest naar een verlaten en amper verlichte buitenbaan. Inmiddels lijk ik op een compleet ander wegennetwerk te zijn beland.’

‘Wat maakt dat je een oordeel hebt over een ander wegennetwerk? Kunnen het niet andere keuzes zijn, verschillende levensfasen, hm? Een andere manier om te leven? Hm?’

‘Ik wil niet op dit wegennetwerk zijn. Ik wil hier weg. Hoezo is er geen plek meer voor mij als levensfasen niet identiek met de groep verlopen? Waarom moet ik schuiven naar een onzichtbaar, secundair, zelfs provinciaal wegennet?’

Haar vragen bleven in de kamer hangen. Vincent kuchte.

‘Hélène, als je nou vooruit kijkt, naar de toekomst. Wat vind je dan belangrijk voor jezelf, hm?’

Ze wees naar de foto. ‘Dat. Daar weer onderdeel van zijn. Niet meer naar jou komen en praten over uitzichtloze emoties. Meedoen, zoals de rest.’

Hij had haar aangekeken en kort geknikt voordat hij naar de wandklok keek. De sessie was voorbij. Ze was vetrokken, zonder antwoorden en met een steeds luidere stem in haar hoofd die haar toeriep dat ze haar tijd verdeed. Haar gevoel van twijfel was de laatste weken omgeslagen naar boosheid. Het kronkelde langzaam als een slang langs haar enkels omhoog, siste met een hete adem en liet een slijmerige, brandende laag op haar huid achter die maar niet weg ging.

Vincent had haar vandaag weer de vraag gesteld: Hélène, Wat vind je nou belangrijk voor jezelf, hm?’ Ze hoorde het venijnige gesis van de slang, voelde de hitte van zijn slijmerige huid terwijl het beest via haar benen, langs haar middel omhoog kroop naar haar borst.

Ze zocht naar de foto. Hoe vaak moest ze het aan Vincent uitleggen? De Arc de Triomphe stond niet op zijn vaste plek. Ze zag de fotolijst nergens. Vincent moest het hebben opgeborgen. De slang drong sissend haar oor binnen.

Ze had haar kiezen hard op elkaar gedrukt om haar stem te beheersen: ‘Ik weet niet wat ik belangrijk vind. Ik denk ook niet dat het echt belangrijk is dat ik me dat afvraag. Wat nou als al deze vragen er allemaal niet toe doen?’

Hij verschoof in zijn stoel, een teken dat hij wat zou zeggen. Hélène kapte hem af vóór hij wat zei.

‘Ik ging in mijn zomervakanties met mijn oma vaak naar de rotsachtige noordkust van het eiland. Ik vond het altijd spannende uitjes. Het terrein was daar zo ruig, de wind rukte aan kleren. Ik ging met mijn oma uitkijken over de zee. De mooiste en grootste golven rolden daar over elkaar heen. Uiteindelijk spatten ze allemaal tegen de rotsen uit elkaar. Het was water dat even in een indrukwekkende vorm te zien was, imposant, indrukwekkend, bijzonder, misschien zelfs belangrijk. Enkele seconden daarna brak ook deze golf en ging het net zo gewoon weer op in de rest van de anonieme zee. Weg, verdwenen, onherkenbaar.’ Ze dacht terug aan de warme wind die in haar gezicht waaide en haar lippen zout deden smaken. Ze zag even het door de tropische zon geharde gezicht van haar oma, die haar stevig bij de hand vasthield en haar lachend aankeek terwijl haar haren alle kanten uit waaiden.

‘Hélène, als je het zo ziet, als er niets belangrijk is, waarom zit je dan hier? Waarom kom je naar onze afspraken, hm?’

‘Ik wil een golf zijn, Vincent, tussen al die andere golven. Omhoogstuwend, vooruit denderend, als vanzelfsprekend onderweg met de rest. Op het juiste pad. Geen twijfel, onwetend en zonder enig benul dat ik te pletter ga slaan.’

Ze had hem recht in de ogen aangekeken. Ze hoopte op een doorbraak. Een energetische wijsheid die vanuit zijn ogen en via zijn woorden aan haar overgedragen zou worden. Ze hoopte op een openbaring, zodat ze kon invoegen op de rijbaan met haar oude bekenden, vrienden, collega’s. Ze hoopte niet meer zijn ‘hm’ aan te hoeven horen.  

Hij verschoof in zijn stoel. Ze zag hoe zijn lippen zich vormden tot de karakteristieke ‘hm’. Haar vingers klemden zich vast aan de hals van de matzwarte metalen waterfles die ze naast zich op de grond had staan. Nooit meer ‘hm’. Nog voordat hij een toon uit kon brengen, knalde de metalen fles vol tegen Vincent’s nietsvermoedende rechterslaap aan. Zijn lichaam zakte in elkaar en gleed van de lage designstoel stoel af.

Ze was op hem afgesprongen en beukte met de fles op hem in. Ze knuppelde de zijkant van zijn gezicht af alsof het de kop van een zeehond was. Ze sloeg de fles tegen zijn achterhoofd, tegen zijn oor, tegen zijn kruin en met de rand steeds harder tegen zijn slaap en wang. Een stuk afgebroken tand vloog uit zijn mond. Ze schopte met de punt van haar laars in zijn gezicht, in zijn maag, in zijn kruis. Ze spuugde op hem. ‘Vincent, wat doet dit met je, hm?’ Een klap tegen zijn slaap. ‘Wat voel je nu, hm? Waar in je lichaam voel je dit, hm?’ Een schop. ‘Hier, hm? Of toch meer hier, hm?’ Weer een schop. Ze stopte soms even om adem te halen en haar bloederige handen aan haar kleren af te vegen voordat ze de glibberige fles weer vastpakte en doorging.

Totdat het knarsende, schelle gepiep van een voorbijsnellende tram haar deed opschrikken. Ze keek naar beneden. Het hoogpolige zandkleurige vloerkleed was getransformeerd tot een abstract moderne doek in de primaire kleur rood. Ze keek omhoog, naar de wandklok. De sessie was voorbij. In de stille kamer hield ook de slang zich gedeisd.  

Ze had de lichten uitgedaan, de deur achter zich dicht getrokken. Iemand zou hem vinden. Uit zijn agenda zou blijken dat zij de laatste patiënt was geweest. Ze zou gebeld worden. Misschien dat er bij geen gehoor, iemand bij haar thuis zou aanbellen. Het deed er niet meer toe. Ze was naar huis gereden.

Ze stapte haar keuken binnen. De muffe geur van te lang opgesloten lucht omsloot haar. Ze schudde de margriet een laatste keer en stopte het in de paarse vaas. Het was een kunstige vaas, design. Zo één uit de woonbladen. Het had een lange dunne hals waar precies één bloemsteel in paste. Ze had de vaas in een luxe warenhuis gekocht na een sessie waarin Vincent had gezegd dat ze kleurige dingen, ‘vrolijke accessoires’, in huis kon halen. ‘Hélène, om jouw omgeving wat op te fleuren, hm?’ Ze vertrouwde toen nog op zijn adviezen. De donkerpaarse vaas was misschien niet het meest fleurige accessoire, maar het had tenminste kleur.

Ze hees haar tas over haar schouder en keek een laatste keer de keuken in. Het kastje onder de wasbak stond nog op een kier. Het moest maar zo blijven. Het licht van de lantaarnpalen drong binnen waardoor een langgerekte schaduw zich achter de vaas aftekende op het verder lege keukenblad.

Hélène draaide zich om en liep naar de deur. Bij het zijtafeltje in de hal stopte ze. Op het smalle tafelblad stond naast haar sleutelbos alleen de open pot pillen. De kindveilige dop lag er naast. Ze had zich al na een paar dagen geërgerd aan deze beveiliging voor kinderen die er in dit huis toch niet zouden komen. Ze had Vincent moeten beloven de pillen te blijven slikken. Ze had elke avond zijn stem gehoord. ‘Kom Hélène, één pil, om jezelf wat op te fleuren, hm?’ Vandaag niet meer. Ze griste haar autosleutels van het tafelblad en opende de deur.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Photo by Florian Wehde on Unsplash

Blenchi: Een Caribisch Liefdesverhaal

Ik kijk op van het stuk papier in mijn handen en staar voor me uit over een donkerblauwe, ogenschijnlijk bewegingloze Caribische zee. De wind is gaan liggen. Het water lijkt gestagneerd, verworden tot een bijna gladde eindeloze donkere massa in afwachting van een bries om de golven weer tot leven te brengen. De verraderlijke onderstromen die continu het zand van de stranden wegschrapen en het land langzaam doen verdwijnen, blijven voor het blote oog verborgen.

Hoe weet ik of ik voor jou evenveel heb betekend als jij voor mij? Ik wil jouw hand vastpakken en dit keer niet loslaten totdat jij al mijn vragen hebt beantwoord. In gedachten zie ik je nog naast mij aan tafel zitten. Ik hoor jouw stem als ik in de keuken een kop koffie zet, ik ruik jouw geur in de handdoeken die ik na het zwemmen om mijn lichaam sla. Als ik in bed lig voel ik nog de warmte van jouw lichaam tegen de mijne.

Zo alleen in dit huis durf ik de balans van onze tijd samen niet op te maken, wil ik de antwoorden op mijn vragen niet weten. Ik strijk met mijn vingers over het grijszwart bedrukt krantenknipsel en lees nog een keer het bericht. De kwaliteit van het papier is slecht, zelfs bij deze lichte aanraking laat de inkt zwarte vegen achter op mijn vingers.

We hadden elkaar tot aan die lustrumviering van de Caribische studentenvereniging op het vasteland nooit ontmoet. Jij was zes jaar ouder dan ik waardoor we niet samen naar de middelbare school waren gegaan en we elkaar, hoewel van hetzelfde eiland, niet kenden.

De bevlogenheid waarmee je sprak over het terugkeren naar ons geboorte-eiland om daar een verschil te maken, maakte indruk op mij. Niet zozeer vanwege jouw argumenten. Die waren mij bekend en aan mij niet besteed. Zeker niet op dat moment in mijn leven waarbij de wereld nog zo onontdekt groots en het eiland dat ik kort geleden resoluut de rug had toegekeerd, zo minuscuul klein en verstikkend bekend leek.

Het was de manier waarop jouw ogen vuur spuwden in een verder kille vergaderzaal, waar de regen in striemen langs de buitenkant van de hoge ramen afgleed en de voorbijsnellende voetgangers voorovergebogen de strijd met de ijzige wind aangingen, die verrieden dat jouw navelstreng duizenden kilometers verderop onder een verschroeiend hete zon lag begraven.

Jij sprak beheerst, met de typische rationele en onderkoelde toon van iemand die al een paar jaar op het vasteland vertoefde. Ik luisterde niet, ik staarde naar jouw lippen en veerde steeds even op als je deze samendrukte om ze vervolgens met het puntje van jouw tong te bevochtigen.

Soms hapte je naar adem en stelde ik me voor meegezogen te worden via jouw terracotta gestifte lippen, langs jouw lichtbruine hals tot aan het kuiltje tussen jouw sleutelbenen waar, toch een beetje cliché, een gouden hanger in de vorm van het eiland aan een dun kettinkje bungelde.

Hoe ik die avond met je in gesprek raakte weet ik niet meer, misschien bracht ik je een drankje. Ik herinner me die alleroverheersende noodzaak om jou te spreken die alle andere gedachten, geluiden of gesprekken wegdrong.

Die eerste avond struinden we na de lustrumviering nog uren door de stad. We aten in een met TL-buizen verlichte eettent het vette eten dat ons aan het uitgaansleven op ons geboorte-eiland deed denken. We praatten, lachten en struikelden over de oneven bestrating in de slecht verlichte steegjes van de oude binnenstad, om uiteindelijk in mijn studentkamer verbaasd over de vanzelfsprekendheid van ons samenzijn en uitgeput door het bevredigen van een eerder onbekende maar alles verterende lust, naakt en voldaan tegen elkaar aan in slaap te vallen.

Dat jij een vriend had, vond ik toen niet erg. We dachten misschien allebei dat dit een fase was waar we snel op uitgekeken zouden raken. Dat hij jouw hele leven aan jouw zijde zou blijven, had ik toen met mijn jeugdige kortzichtigheid niet kunnen voorzien.

We bleven elkaar zien. Met jouw toenemende werkverplichtingen, werd het moeilijker om tijd voor elkaar te vinden. Ik paste me aan, wrong me in bochten om met jou te kunnen zijn. Ik was als de hongerige jonge acteur die altijd beschikbaar was om rolvast op te treden in de leugens en smoesjes waarmee je vragen van jouw geliefde, vrienden en collega’s afwimpelde.

Ik voelde me gerustgesteld en stil als we samen waren. Meestal waren we niet samen, het was voor mij nooit genoeg. Ik kon jouw geur nooit genoeg opsnuiven, ik hoorde jouw stem en jouw ingetogen lach nooit genoeg. Ik had nooit genoeg van jouw lichaam gezien, aangeraakt, gestreeld, gekust of gelikt. Steeds drong de buitenwereld zich schreeuwerig op, als een uit louter beleefdheid uitgenodigde en prompt vroegtijds gearriveerde gast.

Er was altijd dat andere leven waar jij voor koos, waar een ander jouw tijd kon afdwingen.

‘Ik wil je weer zien.’

‘Ik jou ook lief. Alleen, het is nu erg druk.’

‘Het is altijd druk. Dat is het juist. Er gaat altijd iets anders vóór. Als jouw werk af is, als de boodschappen zijn gedaan, als je gesport hebt, als jouw vriend met een volle maag voldaan voor de tv hangt, dan pas kijk je om je heen waar ik ben. Op de begroting van jouw leven, ben ik de sluitpost. Als er nog tijd is en energie, als het logistiek gezien nog geloofwaardig te regelen is, dan pas maak je tijd voor mij, voor ons.’

Veel bracht jij nooit als weerwoord in. Je schudde verontwaardigd jouw hoofd en zuchtte demonstratief. Een enkele keer liep je boos weg waarna ik een paar dagen niets van je hoorde voordat we weer, na een slap excuus of een puberaal romantische telefonische liefdesverklaring, de draad weer oppakten.

Zo verstreken de dagen, de dagen werden weken, de weken werden maanden. De maanden stapelden zich ongemerkt op tot jaren. Jij vertrok, met jouw inmiddels verloofde, terug naar ons geboorte-eiland. Ik bleef achter op het vasteland. Achtergelaten en opgeborgen als de winterkleding die je na jouw verhuizing in een koffer had gestopt om alleen bij de jaarlijkse vakantie weer te luchten en gedurende een paar weken jouw aandacht te geven.

Ik wilde afscheid nemen van onze relatie. Ik wilde je loslaten. Ik wilde niet in dit gevoel voor jou gevangen zijn. Sommige nachten, vlak voordat de ochtend aanbrak en ik rusteloos, haast radeloos in bed ronddraaide, nam ik me voor om een punt achter de relatie te zetten. Om mezelf te dwingen om aan iemand anders te denken dan aan jou. Het lukte me niet.

Ik was afhankelijk van jou. Wanneer jij tijd had en aan mij dacht, en ook niet onbelangrijk, wanneer jij de mogelijkheid had om mij een bericht te sturen. Vaak was het niet meer dan één lang bericht, of een paar korte, snel na elkaar ingetypt. Dan had je even een moment om, zoals ik het op mijn slechte dagen interpreteerde, jouw gedachten en gevoelens uit te kotsen en op verzenden te drukken. Op mijn goede dagen vond ik jouw berichten een uiting van spontaniteit. Alsof je, verscholen achter jouw hand, lieflijk een woordje in mijn oor fluisterde. Een liefkozing, uitsluitend bedoeld voor mij.

In beide gevallen was het resultaat van jouw bericht hetzelfde. Ik moest afwachten. Afwachten wanneer je weer wat van je zou laten horen, afwachten of je zou reageren op hetgeen ik je had gestuurd, of dat je, na een paar uur, weer een compleet ander onderwerp zou aanboren.

Als ik je aan de telefoon had, kon ik soms de vermoeidheid in jouw stem horen. Dan wilde ik naast je zitten in de auto. Met mijn hand over jouw bovenbeen wrijven. Met mijn vingers langs jouw wang strijken en een voorzichtige kus op jouw mondhoek drukken.

Je belde me ’s avonds laat, na vergaderingen van jouw werk of van de prestigieuze vrijwilligersclubs waarin je actief was. Op vaste dagen in de week en in het weekend belde je mij als je jouw kinderen bij een sportles of wedstrijd had afgezet. Ik had nooit kunnen bedenken dat ik zo blij zou zijn met de ballet- en turnlessen van jouw dochters. In de auto, afgezonderd op een afgelegen parkeerplaats, had je de tijd voor mij. Dat ik daardoor, zeker toen er nog een oceaan tussen ons in deinde, op de raarste momenten tijd voor je maakte nam ik op de koop toe. Steeds weer liet ik mij door jouw aandacht en stemgeluid in verliefdheid sussen, zoals een moeder met een liefkozende melodie een koortsig kind in slaap neuriet.

De eenzame realiteit diende zich natuurlijk altijd weer aan. Ik haatte mezelf omdat ik wist hoe afhankelijk ik van jou was. Hoe één bericht van jou, een kruimel aandacht, één telefoontje, mij terugwierp in een eindeloze vrije val waarin ruimte en tijd ongrijpbaar waren en ik wild om me heen greep, wetende dat deze vrije val niet anders kon dan een keer tot een verpletterend einde te komen.

Ik keek met jaloezie naar kibbelende stelletjes. Als jij een keer kortaf tegen mij was, kon ik niet op jou vitten. Ik kon je niet later op de dag spreken om een misverstand recht te trekken, of om een klein ongenoegen te uiten. Bang als ik was dat de weinige tijd die we samen hadden, besteed zou worden aan frustraties en ongemakkelijkheden over onze relatie. Juist omdat we geen ruzie konden maken over kleine dingen, bleven de grote dingen over. Juist omdat er nooit genoeg tijd was, bleven de grote dingen ongezegd.

Als jij met jouw inmiddels echtgenoot en kleine kinderen op vakantie kwam naar het vasteland, zagen we elkaar een enkele keer. Tijdens elk bezoek was je als een waardevol kunstobject dat door het geboorte-eiland tijdelijk uitgeleend werd aan de meest prestigieuze musea van het vasteland. Ik mocht jou bekijken en zelfs aanraken, maar wel vanuit de wetenschap dat ik je terstond weer moest inleveren zodra jouw man als een gelauwerde curator besloot dat zijn topstuk lang genoeg aan een in zijn ogen, minder belangwekkende connaisseur, was uitgeleend.

Meer dan eens werd onze tijd samen tijdens jouw vakanties ruw verstoord door de plannen van jouw echtgenoot. Ik kon je niet dwingen om mij boven hem te verkiezen.

‘We hadden toch afgesproken om zaterdagmiddag bij elkaar te zijn?’

‘Ja lief, ik weet, maar ik moet met mijn man naar zijn vrienden.’

‘Waarom moet dat? Je kan toch zeggen dat wij een afspraak hebben? Jij kan toch ook jouw vrienden bezoeken?’

‘Lief je hebt gelijk, maar ja…wat kan ik er tegenin brengen… Jij en ik hebben elkaar al twee keer gezien deze vakantie. Terwijl ik nog niet één keer met hem naar deze vrienden ben gegaan. We moeten onze tijd hier nou eenmaal verdelen. In zijn ogen heb jij relatief veel tijd gehad…’

Mijn maag trok samen. Ik had mijn vuist tegen de muur gedrukt, het kostte me alles om mijn stem niet te verheffen.

‘Dat vind hij. Maar wat vind jij dan? Vind je zijn vrienden zien ook belangrijker dan bij mij zijn? Dit is de laatste keer voordat je terug gaat en we elkaar maandenlang niet zien. Ik…. We kunnen niet eens afscheid nemen omdat jij zo nodig met vrienden moet afspreken die je verder nooit ziet of spreekt. Ik! Ik wil je nog zien! Ik wil tegen je aanliggen en je vasthouden.’

Ik stond in de gang op werk. Collega’s liepen langs die ik met een verkrampte grimas begroette. Er was geen ruimte om dit gesprek te voeren. Ik wilde je aankijken zodat je mijn teleurstelling kon zien. Ik wilde je vastgrijpen zodat je mijn verlangen naar jou kon voelen. Ik wilde meer zijn dan een stem die je kon afwijzen door in te spreken in een rechthoekig stuk metaal dat langzaamaan warm werd aan jouw oor.

‘Lief, ik moet gaan, ik bel je later en dan kijken we of we nog ergens koffie kunnen drinken. Ik mis je ook en ik baal hier van, maar ja, ik.. het is even iet anders.’

Ik had nog iets van een afscheidsgroet gemompeld. Die vakantie zagen we elkaar niet meer.

Het duurde nog een paar jaar voordat ook ik besloot terug te keren naar ons geboorte-eiland. De vrijheid en ontdekkingen die het vasteland mij boden verloren niet zozeer hun glans en aantrekkelijkheid, als wel het vermogen om mij te doen aarden en tot rust te laten komen. De zoektocht op het vasteland bleek uiteindelijk een reis met als eindstation het thuis waar ik jaren eerder zo kordaat afscheid van had genomen.

Ik wilde het niet aan mezelf toegeven, maar ik wilde ook dichter bij jou zijn. Ik had gedacht dat de aantrekkingskracht zou afnemen. Maar het was als een korstje op een diepe wond. Het groeide wel dicht, maar de gevoeligheid verdween niet. Een bericht van jou, een aanraking, een lief gefluisterd ‘ik mis je’, en de korst werd er weer hardhandig afgerukt.

Steeds weer verloor ik mezelf in jouw ogen. Elke keer weer verbaasde ik mij over de fluwelen zachtheid van jouw huid. Ik bedacht eindeloze variaties om de rondingen van jouw lichaam te volgen: licht strelend met mijn vingers, geruststellend wrijvend met mijn hand, teder likkend met mijn tong tot aan hongerig bijtend met mijn tanden.

Eenmaal op het eiland kocht ik, net zoals vele anderen, een weekendhuis dat ik, na een grondige verbouwing, soms aan toeristen verhuurde. Ik hield mezelf voor dat ik een met rolluiken af te sluiten garage had laten bouwen zodat de huurauto’s van de toeristen ‘s nachts beter beschermd waren tegen de vele auto-inbraken. Het was slechts een bijkomend voordeel dat met deze garage het voor voorbijrijders niet zichtbaar was of er, en zoja welke, auto’s in de garage stonden. Een beetje privacy op het kleine eiland waar velen elkaar bij auto en nummerplaat kenden en verblijfplaatsen zelden geheim bleven.

Het huis diende vooral als onze ontmoetingsplek. Ik richtte het naar jouw smaak in, met veel beige zandkleuren, zachte katoenen en linnen stoffen en vooral veel lichtinval. Vanaf het verbreedde balkon konden we liggend op de comfortabele banken naar de zee, de over elkaar tuimelende vogels en de ondergaande zon staren.

We kwamen elkaar wel eens tegen, tijdens borrels en sociale evenementen. Iedereen wist dat we bevriend waren, waardoor het ook nooit misplaatst was dat we elkaar even omhelsden en apart spraken. Toch had jij, veel meer dan ik, een scherp oog voor decorum. Het was bijzonder hoe je tijdens onze openbare ontmoetingen jouw emotionele afstand hield. Op dit soort momenten dacht ik soms dat onze relatie zich in mijn hoofd afspeelde. Dat het onmogelijk was dat deze zelfde koele, zakelijke vrouw die op gepaste afstand van me stond, die zo correct en beleefd was, dezelfde vrouw was die mijn benen hardhandig uit elkaar duwde om haar tong zo diep mogelijk in mij te steken waardoor ik niet anders kon dan luid kreunend klaarkomen.

Ik wilde je een bijzonder cadeau geven, iets van ons samen, iets tastbaars, om uiting te geven aan onze liefde. Ik koos een paar gouden langwerpige oorbellen die sierlijk langs jouw hals vielen en waarvan de oorknop uit een fonkelende groene smaragd bestond.

‘Lief, dat kan toch niet? Dit is een te duur cadeau om van een vriendin te ontvangen. Dat valt toch op! Hoe leg ik dat uit aan mijn man, aan familie en vrienden?’

Naar mijn weten heb je de oorbellen nooit gedragen.
Ik ben altijd blijven hopen dat je bij hem weg zou gaan. Het was een regelmatig terugkerend gesprek dat wij over de jaren heen voerden. Soms was het een wat langer gesprek, gevoelig, kwetsbaar en gleden er tranen langs onze wangen. Soms was het gesprek korter, pinniger, met kortaf uitgespuugde zinnen. Altijd met hetzelfde eindresultaat.

‘Ik wil bij je zijn. Ik wil altijd bij je zijn.’

Een zucht: ‘Lief, dat gaat niet.’

‘Het gaat wèl. Jij wilt niet, jij kiest er niet voor. Jij kiest niet voor mij.’

‘Ik kies wel voor je, lief. Ik ben toch hier? Ik ben degene die zich in bochten wringt om bij jou te zijn. Ik doe de moeite. Ik loop het risico. Niet jij. Als ik niet bij je ben, denk ik aan je. Ik vraag me af wat je aan het doen bent. Ik mijn hoofd voer ik gesprekken met jou. Als mijn gedachten afdwalen, belanden ze altijd bij jou.’

‘Ik heb niets aan jouw stille gedachten. Ik wil dat je aan het einde van de dag bij mij thuis bent. Dat we naast elkaar in bed vallen. Ik wil samen boodschappen doen en op vrijdagavond in de meest populaire restaurants samen dineren. Ik wil dat collega’s, kennissen, vrienden en familie ons samen zien. Ik wil in het openbaar jouw rug kunnen strelen, mijn arm om jouw middel kunnen slaan en je op jouw mond kunnen kussen.’

Op dit punt in ons gesprek draaide je je om in bed waardoor ik tegen jouw naakte rug aankeek of liep je naar het raam om in geveinsde concentratie naar de zee te staren.

Meestal liet ik het hierbij. Ik wilde dit gesprek niet op de spits drijven, bang als ik altijd was dat je voorgoed zou vertrekken.

Totdat ik op sociale media de foto’s zag van de viering van jouw vijftigste verjaardag die je zonder mij, maar met jouw familie en speciaal genodigde gasten vierde.

‘Je hebt me niet uitgenodigd, niet eens verteld over het feest! Bang als je bent dat ik erbij zal zijn. Jij bent bang voor wat mensen zullen zeggen. Wat mensen van je zullen vinden. Jouw ouders, familie, vrienden. Vooral de mensen met wie je werkt en de sociale, voor het oog godvrezende, kring waaraan je jouw maatschappelijk succes meet! Wat denk je dat jouw principes je waard zullen zijn als je aan de hemelpoort staat en ziet dat anderen ook zomaar mogen doorlopen? Anderen die er, net als jij, een buitenechtelijke relatie op na hebben gehouden? Waarschijnlijk meer dan één en voor iedereen zichtbaar! Wat voel je als hun aardse acties vergeten en vergeven zijn en ze tot in de eeuwigheid de herinnering aan hun ongebreidelde levensgenot kunnen koesteren? Misschien moet je vrezen aan de poorten van de hel te moeten aankloppen! Dat je gestraft wordt omdat je het godsgeschenk dat jouw geboden is, de liefde waar de geschriften vol over staan, hebt verloochend. Dat je bij de verschroeiende hitte staat, niet omdat je ontrouw was aan je echtgenoot, maar omdat je ontrouw was aan het leven in liefde dat je niet verwezenlijkt hebt!’

Na deze ruzie bekoelde onze relatie voor een langere tijd om uiteindelijk toch weer, na een voorzichtige ‘ik denk aan je’, ‘lief, ik mis je zo’, de draad weer als vanouds op te pakken.

‘Lief, je bent altijd in mijn gedachten. Ik draag je altijd bij me’ zei je vaak. Het was mijn houvast. In onze gedachten kon niemand meekijken. Zolang ik maar in jouw gedachten bestond, was wat er tussen ons was, echt. Daar hield ik me aan vast.

Ik hoopte dat er later meer tijd voor elkaar zou zijn. Als er geen werkverplichtingen meer waren, als jij allang niet meer de zorg voor man en kinderen had. Je zou uit de publieke schijnwerpers treden, niets zou jouw zorgvuldig opgebouwde reputatie meer schaden. Op mijn slechte dagen hoopte ik dat jouw man vroegtijdig zou overlijden.

Jij bleef bij hem waardoor onze ruzie over jouw keuzes zich eens in de zoveel tijd herhaalde. Totdat jij steeds vaker en steeds net wat feller dan ik gewend was, reageerde op mijn verwijten.

Achteraf waren jouw woede uitbarstingen te verklaren. Het was de frustratie van ergens beseffen dat jij, die altijd controle had gehad, die altijd jouw intellect als jouw meest waardevolle eigenschap koesterde, zich realiseerde dat dit juist hetgeen was dat bij jou als eerste, en veel te vroeg, in verval raakte.

Je struikelde een keer en kwam op een parkeerplaats bij een supermarkt ten val. Hoewel er geen oneffenheden op de geasfalteerde plek te zien waren, deed jij het af als een verstapping, een verkeerde inschatting van de ruimte. Het gebeurde daarna vaker. Steeds wimpelde je de gebeurtenissen af met een excuus: je had nieuwe brilglazen nodig, de vloer was nat, de zolen van jouw schoenen waren te glad.

Je bleek niet in staat om jouw angsten aan jezelf, laat staan aan een ander, toe te geven. De kleine dagelijkse signalen waren voor mij niet zichtbaar waardoor ik de hevigheid van de situatie pas ervoer op een moment dat uiteindelijk ook het laatste moment zou zijn dat we nog samen zouden zijn.

Je wist niet meer waar je jouw telefoon had neergelegd voordat we samen in bed waren beland. Je zocht verwoed in jouw tas en doorzocht als een bezetene de kamers van het weekendhuis. Je reageerde niet op de geruststellende woorden die ik jou, nog onwetend en lui tussen de lakens liggend, toeriep. Gealarmeerd door het geluid van vallende tubes en potjes in de badkamer was ik opgestaan.

Je stond naakt in de deuropening van de badkamer. Er was een waas over jouw ogen getrokken. Je wees met een halflege shampoo fles naar mij, als om mij op een afstand te houden. Een koude rilling trok over mijn lichaam toen ik me realiseerde dat je mij niet herkende. Jouw ademhaling was hijgerig, je trilde over jouw hele lichaam en schudde kwaad met jouw hoofd.

Ik staarde je bewegingloos aan, lamgeslagen door de kracht van de crisis die zich voor mijn ogen voltrok en die jou, de vrouw van wie ik het grootste deel van mijn leven had gehouden, overmeesterde, je tussen zijn kiezen vermorzelde en je weer als een vuil restje uitspuugde.

Plotseling knipperde je met jouw ogen. Het leek alsof zware onzichtbare coulissen vanaf het plafond op jouw schouders neerstorten en jou onder het gewicht verpletterden. Een kwetsbare, breekbare vrouw keek mij, met in tranen gevulde ogen, verward aan.

Ik bracht je voorzichtig terug naar bed. Je huilde geluidloos en de tranen vermengden zich met jouw zweet op het hoofdkussen. Ik durfde niet naast je te liggen en schoof een stoel zo dichtbij mogelijk aan. Ik hield jouw hand vast en streelde zachtjes langs de zijkant van jouw gezicht en over jouw onderarm totdat je, zonder nog een woord tegen me te zeggen, uitgeput in slaap viel.

Jouw man nam jouw wensen serieus en schermde je af van de sensatiegerichte ogen die in deze kleine gemeenschap meedogenloos mee gluurden, altijd speurend naar een nieuwtje om tijdens een kappersbezoek of etentje met anderen te delen. Je verdween vrij snel uit het openbare leven en was soms nog met jouw man te zien als hij je vroeg in de ochtend meenam naar jouw favoriete strand om langs de kustlijn te wandelen.
Net als een handjevol andere vrienden, liet jouw familie mij jou eens in de zoveel tijd bezoeken. Je zat vaak roerloos in een stoel. Tegen het einde lag je stil in bed. Ik streelde over jouw hoofd en gaf je voorzichtig een kus op jouw wang.

Als ik zeker wist dat er niemand in de buurt was, noemde ik je liefkozend mijn ‘blenchi’. Een koosnaam die ik je al kort na onze eerste ontmoeting had gegeven vanwege de groene glanzende ondertoon in jouw lichtbruine ogen en jouw onvermogen om, net als deze inheemse kolibrie, lang op één plaats te blijven.

Jouw verzorger veronderstelde dat we jeugdvrienden waren. Ze kneep eens zachtjes in mijn schouder en zei dat ik je verhalen van vroeger die we samen hadden beleefd moest vertellen. Dat was een onmogelijke taak. Onze verhalen waren zo onuitspreekbaar klein en intiem.

Er was bij jou allang geen teken meer van herkenning, geen liefdevolle glimlach of een intieme blik. Met het vertrek van jouw herinneringen verdwenen ook jouw geheimen. Daarmee verdween ik.

Ik streel lichtjes met mijn vinger over het krantenknipsel. Op het overlijdensbericht prijken alleen de namen van jouw man en kinderen. Voor het afscheid in kleine kring heeft jouw man mij niet uitgenodigd. Ook bij de laatste plechtigheid is mijn aanwezigheid niet gewenst. Vanmiddag wordt jouw as over de zee uitgestrooid. Daarmee verdwijnt ook wat nog was overgebleven van jouw, door mij zo aanbeden, prachtige lichaam.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Photo by Zdeněk Macháček on Unsplash

IJsschots

Sam staarde naar zijn lege glas op de bar.

‘Nóg een?’ 

‘Ja.’

‘Zware dag?’

‘Hmhm…. Ja.. dat kun je wel zeggen.’

Sam keek de barman aan. Die was jong, misschien een jaar of 25. Vrij kort van postuur, gespierde bovenarmen. Zijn walnootbruine gezicht werd omlijst door een smalle, kort geschoren baard.  Zijn zorgvuldig gedraaide dreadlocks had hij in een lage staart achter zijn nek vastgebonden.

Sam bracht het bijgevulde glas naar zijn lippen. Ook deze slok brandde via zijn slokdarm naar zijn maag. 

‘Ik had net een belangrijk gesprek.’

De barman keek naar het weer bijna lege glas. ‘Dat ging niet helemaal zoals gewenst?’

‘Nou…Ik dacht… Niets aan de hand… Een formaliteit. Daarna gewoon weer door, aan het werk.’   

‘Ah!’ De barman wreef driftig met een theedoek over de bar. ‘Zo’n gesprek waarin ze je vertellen wat je verkeerd hebt gedaan. En dat je weg moet. Toch?!’

De jonge stadsrasta wachtte niet op een antwoord. ‘Onzin is het, hoor. Die baas van je ziet alleen wat hij zelf wil zien, wat hij fout vindt.’ Hij schoof de theedoek half in zijn achterzak. ‘Ze vragen je nooit waarom je de dingen doet zoals je ze doet. Ze zeggen alleen maar ‘Nee, fout!’.’

Sam liet de woorden tot zich doordringen. De barman had de conclusie getrokken dat Sam hier zat omdat hij ontslagen was, omdat hij weg moest. Tja. Zo kon je het ook bekijken. Sam tikte met zijn glas op de bar. Het gebaar was alle bevestiging die de barman nodig had.

 ‘Genoeg andere banen. Dat zeggen ze toch altijd? Ik zeg dat wel, hoor. Ik ben zo vaak afgewezen. Gewoon doorgaan. Nu sta ik hier.’  Hij spreidde zijn armen, rechtte zijn rug en wees over de lengte van de bar. ‘Ik moet gewoon achter een bar staan. Barman zijn.’  

De onverschrokken stellig uitgesproken woorden deden Sam licht ineenkrimpen.  Het was alsof hij een tik tegen zijn nier had gekregen. Geen harde klap van een doelgerichte tegenstander. Eerder een plagerige stoot op een kwetsbare plek. Een plek waar herinneringen aan de keren dat ook Sam zijn plek in de wereld had geproclameerd, zich mokkend schuilhielden. Sam schudde de gedachte van zich af en glimlachte de jongeman bemoedigend toe.

‘Waarom ik achter een bar moet staan?’ Behendig duwde de barman een losgeraakte dreadlock terug tussen de rest van de vastgebonden bos.  ‘Mensen praten met mij. Ik kan goed cocktails mixen. Ik ben ook een tijdje barista geweest. Dat was tof werk. Maar mijn manager vond dat ik er te lang over deed, teveel met klanten praatte. Aanpappen, noemde hij het. Dus toen kon ik vertrekken. Maakt niet uit. Nu ben ik hier. Dit is tijdelijk hè. Ik doe ervaring op. Dan begin ik mijn eigen zaak.’

Met de vingers van zijn linkerhand vormde hij in de lucht de letter C: ‘Cocktails, Coffees & Chats’. Breed grijnzend keek de jongeman hem aan.  Sam knikte de barman goedkeurend toe. ‘Goed idee, man. Laat maar weten, ik kom zeker langs!’

Tevreden met zijn reactie draaide de stadsrasta zich half om en liep op een jonge vrouw af die al een tijdje naar hem had staan seinen. Na twee stappen stond hij weer stil, leunde achterover en sprak Sam op samenzweerderige toon toe. ‘En natuurlijk  de vrouwen hè,  die zomaar naar mij toekomen, hoef ik niets voor te doen. Ook daarom ben ik barman.’ Hij lachte en snelde naar de vrouw toe.  

Sam keek de jonge man na. Een eigen zaak beginnen. Nog zo’n idee waar hij zelf ook al jaren mee rondliep. Een plek, uitkijkend over de zee, waar je bij harde wind de golfslag tegen de rotsen kunt horen beuken en het zeezout op je lippen proeft. Een plek waar je tot rust komt, genietend van het zicht over het water, zonder het brutale gekwetter van luidruchtige vakantiegangers of het armoedig gejengel van Spaanstalige dansmuziek.

Even liet hij zijn hoofd hangen. Ja, dat was een goed idee geweest. Hij had zich, zoals vaker, vol enthousiasme gestort op het uitwerken van het idee. Tot de uitvoering was het ook bij dit plan, nooit gekomen.

Soms was hem het gevoel bekropen dat zijn leven uit losse fragmenten bestond. Alsof er steeds een brok ijs losbrak. Een nieuwe ijsschots die fier, met de bravoure en overtuiging de reis alleen aan te kunnen, hoog boven de zeespiegel uit torende, door onzichtbare stromingen zijn koers volgde om uiteindelijk, net als alle voorgangers, roemloos weg te smelten en vormloos te verdwijnen in de anonieme zee.

Op zijn werk was het al niet anders. Er waren altijd nieuwe projecten, die de zelden afgeronde projecten in rap tempo opvolgden. Het had Sam naar verschillende landen gebracht, waar hij steeds twee of drie jaar bleef, voordat hij zijn weinige eigendommen weer behendig inpakte, een afscheid organiseerde voor de collega’s en vrienden die hij op zijn recentste tijdelijke bestemming had gemaakt, om vervolgens elders aan nieuw avontuur te beginnen. Hij legde makkelijk contact en ging na elke verhuizing nieuwe vriendschappen aan. Nieuwe relaties, ook dat, al kwam hij nauwelijks voorbij die eerste fase van koortsachtige nieuwsgierigheid en fysieke hijgerigheid.

Met een paar vrienden hield het contact na vertrek nog wel een poos aan. Een enkele keer diende hij als vakantieadres. Zelf zegde hij het wel steeds toe, maar reisde hij nooit terug naar de plaatsen waarvan hij eerder afscheid had genomen. Naarmate de jaren verstreken, droogden ook deze contacten als een stuk afgedankte huishoudzeem op. 

Nu zat hij hier.

‘Het is niet best’, had de arts gezegd. Hij had met zijn tong geklakt voordat hij op vlakke toon vervolgde: ‘Het is uitgezaaid.’ De arts praatte door, maar zijn stem klonk dof, ver weg, amper hoorbaar boven het gewelddadige gekraak van de ijsschots die zich losscheurde en aan zijn jammerlijke reis begon. Sam ving hier en daar een woord op; ‘agressief‘, ‘pijnbestrijding’, ‘dierbaren’.  Hij had een paar keer begrijpend geknikt.

Pas toen hij een tijd later in dit café een flinke slok whisky nam, schrokken zijn zintuigen weer wakker. Zijn keel brandde, het geluid van kletterende borden drong zijn oren binnen. De schimmige contour achter de bar bleek een jonge barman met een  whiskyfles in zijn hand en dappere toekomstplannen in zijn hoofd te zijn.  

Sam keek voor zich uit. In de spiegel achter de bar, tussen de zorgvuldig  geëtaleerde flessen, in kleur variërend van kleurloos tot mosgroen en aardebruin, zag hij zichzelf. Uitgezaaid in onbestemde fragmenten.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Beeldmateriaal: Figura + Casa + Spazio, olio su tela, Lyubov Popova

Verlangen

Het moment dat mijn voeten in het soepele, donkerbruine leer van een nieuw paar naaldhakken gleden, wist ik dat er tussen ons wat was veranderd. Ik was immers altijd fervent anti-hakken geweest: slecht voor je knieën, gevaarlijk bij het autorijden en ongeschikt om mee te lopen door de met kinderkopjes bestraatte binnenstad. Toch waagde ik me, onder het mom van het vergroten van mijn professionele uitstraling, aan de zeven centimeter hoge hakken. De eerste keer dat ik de hakken naar werk droeg, koos ik zorgvuldig een bijpassende klassiek gesneden rok. Na een laatste blik in de spiegel haastte ik mij naar kantoor voor ons wekelijks teamoverleg.

In de lift rechtte ik mijn rug en nam ik een stap naar voren. De lift kwam uit op de koffiehoek waar jij elke maandagochtend aan de leestafel de kranten doorbladerde en collega’s die uit de lift stapten begroette. Ik streek nog een laatste keer mijn rok glad.  

De deuren schoven langzaam open. Ik wachtte bewegingloos. Een fractie van een seconde keek je op, klaar om mij te begroeten, voordat jouw ogen instinctief naar beneden werden getrokken. Traag en glinsterend van goedkeuring rees jouw blik vanaf de grijze kantoorvloer via mijn enkels omhoog en rustte met een haast onzichtbare glimlach bij mijn ogen.

We waren hooguit een paar uur per week samen op kantoor voor een vergadering. Een enkele keer passeerden we elkaar op de gang. Tijdens deze korte ontmoetingen trok de lucht tussen ons vacuüm en werden onze lichamen ongenadig naar elkaar toegezogen. Steeds was er een telefoontje dat tussendoor kwam of een collega die om aandacht vroeg. Het waren de reddende speldenprikken die zuurstof toelieten en afstand brachten.

Het was aan de randen van de dag dat wij tijdens eindeloze telefoongesprekken ongestoord aandacht hadden voor elkaar. ’s Avonds, aan het einde van de werkdag, als we ieder achter onze eigen file aansloten. ‘s Ochtends vroeg als de ijzige nachtkou nog in de auto hing en het schelle licht van rode achterlichten en witte koplampen de grauwe ochtendwaas doorkliefden.

Ik werd meegevoerd op de deining van jouw stem die door de auto kaatste en zich comfortabel om mij heen wikkelde. Ik hoorde aan de versnelling van jouw woorden wanneer je een riskante inhaalmanoeuvre uitvoerde terwijl er langere pauzes vielen als je eenmaal rustig kon doorrijden. Jouw brommende ge-hum trilde in de ruimte en kalmeerde mijn geraas, terwijl bij jouw harde schaterlach de ruiten meetrilden.

Onze gesprekken hadden zich snel ontwikkeld van collegiale afstemming en praatjes, naar meanderende gesprekken over zowel alledaagse ergernissen en opmerkelijkheden, als over grotere ambities, verborgen twijfels en tersluikse overpeinzingen. Als het gesprek ongemerkt afdreef naar onze respectievelijke partners en relaties bleven we oppervlakkig, haast beleefd. Daar waren we op onze hoede en schoven we rakelings langs een onzichtbare grens.

Ik wilde geen relatie met jou. Ik wilde jou erbij, genieten zonder consequenties. Zonder schuldgevoel over teleurgestelde partners en ontredderde kinderen. Het verlangen die grens te passeren pompte met elke hartslag door mijn aderen en domineerde mijn gedachten. Het was als een uitgehongerde mug die nijdig zoemend zoekt naar het ene gaatje in de klamboe die toegang biedt tot de naakte weerloze huid.

De weken verstreken en het bedrijfsfeest diende zich aan. De avond was broeierig warm, precies een soort zomeravond waar jij de gehele herfst en winter vurig naar verlangde. Het feest was uren geleden gestart en de bediening had ervoor gewaakt dat geen wijnglas lang leeg was.

In de open lucht dansten we met elkaar en met onze collega’s. De sfeer was uitgelaten en uitbundig. Overal om ons heen klonk gelach en overstemden enthousiaste verhalenvertellers elkaar. In die drukte waande ik me steeds even in een vertraagde, stille film als onze ogen elkaar dwars door de menigte vonden.

De avond liep ten einde. Onze aandacht werd getrokken door een collega die hevig aangeschoten over het feestterrein zwabberde. We klemden hem zo goed mogelijk tussen ons in en liepen terug naar het hotel. Grinnikend hoorden wij zijn lallende verhalen en onthullingen aan, wetende dat hij het zich de volgende ochtend niet zou herinneren. Toen hij eenmaal in zijn bed lag, liep je met mij mee naar mijn kamer.

Zachtjes napratend liepen we door de smalle, uitgestorven gangpaden. De gangverlichting was te ver uit elkaar geplaatst waardoor delen van de gang in geheimzinnige duisternis waren gehuld. Naarmate we mijn kamer naderden, vielen er tussen ons steeds langere stiltes. Roerloos stonden we voor mijn deur. Ik draaide mij naar je om en liet mijn lichaam tegen de deur rusten. Ik keek toe terwijl je langzaam hetzelfde deed.

We stonden dicht naast elkaar. Ik voelde jouw lichaamswarmte langs mijn zijde. Het laatste vleugje van jouw parfum drong mijn neus binnen. Secondenlang stonden we daar, leunend tegen een gesloten brandwerende hoteldeur. Allebei staarden we naar het donkere niets dat zich in de gang voor ons uitstrekte.

Met een diepe inademing draaide je jouw gezicht naar mij toe. Ik zag de bezwete plukken haar die tegen jouw slapen plakten. Onze ogen vonden elkaar en klampten zich aan elkaar vast. Langzaam ademde je uit en zonder een woord te zeggen duwde je jezelf van de deur af en liep de gang op, terug naar jouw kamer.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Photo by runnyrem on Unsplash

De Wandeling

Kies, mijn allerliefste, opdat mijn vuur niet in eenzaamheid opbrandt.
De grond geduldig onder mijn voeten, de aarde die immer steunt, voedt en absorbeert;
Zie door mijn ogen dit veelbelovend pad en reik mij jouw vrije hand.

Fluister mij toe waar jouw hart is gestikt en jouw lichaam in een moeras is verzand,
Opdat ik de grond voor je kan dempen en je geen verdriet meer riskeert.
Kies, mijn allerliefste, opdat mijn vuur niet in eenzaamheid opbrandt.

Welke handen hebben jou gevoed en hebben jouw liefdevol gedragen, opdat je kon gronden op het land;
De stevige aarde, die immer doet groeien, bloeien en hierna composteert.
Zie door mijn ogen dit veelbelovend pad en reik mij jouw vrije hand.

Voel de wind die mij voortstuwt naar avontuur, krachtig, wervelend, tegen alles bestand,
De wind beroert, verkoelt, verwoest en niemand passeert.
Kies, mijn allerliefste, opdat mijn vuur niet in eenzaamheid opbrandt.

Fluister mij toe hoe jouw dromen zijn bedolven en jouw wensen door mistbanken zijn omrand,
Opdat ik al wat jou heeft bedekt wegblaas en je opnieuw wordt geïnspireerd.
Zie door mijn ogen dit veelbelovend pad en reik mij jouw vrije hand.

Kijk omhoog, de hemel helderblauw en oneindig, de Poolster immer als navigant,
Vertrouw mij toe wat jouw ziel deed zingen en welke storm jouw hart heeft verteerd.
De wispelturige wind, die immer vernieuwt, vernietigt, aanwakkert en ook overmand.
Zie door mijn ogen dit veelbelovend pad en reik mij jouw vrije hand.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Beeldmateriaal: De wandeling, Marc Chagall

Het Einde Van De Avond

Ik neem een slok van mijn cola en laat het een paar seconden in mijn mond rondwalsen. Het lauwe drankje is waterig en prikloos. Eenmaal geopend is een colafles meestal nog vóór de drukte in de studentensociëteit begint, zowel zijn dop als zijn bruis kwijt. Hier draait alles om grote hoeveelheden getapt bier die moeiteloos in opengesperde kelen verdwijnen. Sommige studenten doen mij met hun rode wangen denken aan de eeuwig gulzige Holle Bolle Gijs. Ik drink niet meer. Op het inschrijfformulier voor de studentenvereniging heb ik als reden ‘geloofsovertuiging’ aangegeven. Ik heb gemerkt dat niemand ooit vraagt naar dat geloof of die overtuiging.

Ik verschuif op de barkruk en plaats mijn voeten op het onderstel. Ik kijk naar een paar studentes op de dansvloer. Hun armen zwiepen rond en hun heupen bewegen schokkerig mee op het gedreun van de bas. Ik herken een paar danspassen van een populaire videoclip. Deze lallende studentes lijken in niets op de danseressen die in de videoclip zo sierlijk als poezen door hun knieën zakken en hun achterwerk omhoog duwen waarbij hun fel gekleurde broekjes tussen elke mogelijke lichaamsspleet verdwijnen. Danskunst doet er op dit uur niet toe. De stotterende bewegingen zijn als een rode lap voor de zatte stieren die vanaf de bar speuren naar ontlading.

‘Ben je stiekem aan het gluren Maartje?’ Ik herken haar stem nog voordat ik haar zie. Mijn adem stokt terwijl een koude rilling door mijn lichaam trekt. Ik slik de brok in mijn keel weg en kijk La-eelja zo onberoerd mogelijk aan. Met haar lange benen, brutale blik en makkelijke lach behoort ze tot de groep populaire ouderejaarsstudenten. Ook ik ken haar, maar dan vanwege de kleinerende woorden en geveinsd onschuldige geintjes die ze, tot groot vermaak van haar beschonken aanhang, ten koste van ons, eerstejaarsstudenten, uithaalt.

‘Heb ik je laten schrikken Maartje?’ Ze draait behendig om mij heen en gaat tussen mijn gespreide benen in staan. In haar ene hand houdt ze een glas bier vast, de schuimkraag is niet meer dan een millimeter dik.

Haar lichaam helt op mij af. Het zweet glanst op haar voorhoofd. ‘Nu ik je zo van dichtbij zie, mag je er best wezen Maartje.’ Nog voor ik iets kan zeggen, duikt ze voorover en legt haar glas achter mij neer op de bar. ‘Ik heet Maarten’ sis ik haar door mijn gesloten kaken toe. Ze heeft nu beide handen op mijn bovenbenen. Haar grip is hard, dwingend. Ik ruik de geur van opgerispt bier bij elke uitademing die ze doet. Ik draai mijn gezicht van haar af en hap naar adem. Ruw trekt ze mijn gezicht naar zich toe. Haar nagels snijden in mijn huid: ‘Zo, zo… de eerstejaars gluiperd heeft een stem. Kijk me aan Máárten.’ Ze wringt haar lichaam verder tussen mijn benen in. De barkruk helt licht achterover. Haar donkere ogen glinsteren als grote levenloze kralen. Ik probeer mijn gezicht los te wrikken, maar haar nagels boren zich steeds dieper in mijn huid.

Ze buigt ze zich voorover en pakt achter mij haar halfvolle glas bier op. Ze kijkt me aan en een grijns vormt zich rond haar dunne lippen. ‘Jij bent nog te jong om naar die dames te gluren Maartje, even afkoelen jij.’ Ze lijkt van de stille smeekbede in mijn ogen te genieten. Haar grijns verbreed terwijl ze het bier in een gelijke straal uit het glas laat stromen. Het lauwwarme bier trekt door het katoen van mijn broek. Een paar druppels spatten tegen mijn shirt. Als het glas leeg is laat ze mijn gezicht los. Ze kijkt me voldaan aan, keert zich om en loopt haar lachende jaarclubgenoten tegemoet.

Terwijl de studentes de sociëteit luidruchtig verlaten gaat het licht binnen langzaam aan. Met het vertrek van La-eelja en haar vriendinnen, is de avond tot zijn einde gekomen. Ik sta op van de barkruk en voel de laatste restjes koud bier langs mijn benen stromen.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Beeldmateriaal: Young worker, Amedeo Modigliani

Langs De Rivier

Johan staarde roerloos naar het water aan zijn voeten. De zomerhitte drukte zo zwaar op zijn lichaam dat hij elk moment verwachtte dwars door de grond heen te zakken en tussen het modderige zand en de wriemelende wormen langzaam te stikken.

Hij liep de gebeurtenissen van de afgelopen tijd in gedachten nog een keer na. Een onheilspellend voorgevoel had hem al een tijdje vergezeld. Hoe was het zover gekomen dat haar enthousiaste aandacht als een uitgebloeide roos was verwelkt?

Zij was met haar ouders naar hun zomerverblijf net buiten de stad vertrokken. De middag van voor haar vertrek, had Johan nog een lange wandeling met haar gemaakt. Op de terugweg waren ze langs de rivier op het gras gaan liggen. Ze hadden naar de hemel gestaard. Johan had gedaan alsof hij met zijn hand de zon kon vastgrijpen. ‘Kijk’ had hij gezegd, ‘ik pluk de zon van de hemel zodat het niet ondergaat en wij voor altijd hier kunnen blijven liggen.’ Hij herinnerde zich nog de sprankeling in haar groenbruine ogen.

Elke dag had hij thuis aan de keukentafel gezeten om in zijn mooiste handschrift een brief aan haar te schrijven. Zijn vader had afkeurend gebromd; ontstemd over zijn zoon die zich uitsloofde voor een ‘meisje van stand’. Johans moeder was milder tegen haar enige zoon. ‘Niets van aantrekken Johan. Dit meisje moet zich gelukkig prijzen.’

Zijn vrienden lachten hem spottend uit. ‘Daar heb je Johan, overdag werkt hij met zijn eeltige handen in de fabriek, ’s avonds likt hij aan een penseel en krast voor zijn duifje honingzoete woordjes op duur papier.’ Hij had de opmerkingen genegeerd. Als hij maar vaak genoeg haar aandacht bleef trekken, zou ze hem blijven herinneren. Over één ding had zijn vader gelijk, bij meisjes zoals zij moest je extra je best moest doen om hun aandacht te houden.

De eerste paar weken ontving hij meerdere keren per week een brief van haar. Zij schreef over het landgoed, over de lange ritten op haar favoriete paard en over het borduurwerk waar ze aan werkte. Eén keer stuurde zij hem een stukje groen borduurgaren toe. Hij had het kostbare bezit in zijn nachtkastje opgeborgen waar hij het soms lichtjes met zijn wijsvinger streelde.

Naarmate de weken verstreken, werden haar brieven steeds korter en de tijd tussen de brieven steeds langer. Todat er geen post meer voor hem verscheen. Hij hield stug vol en schreef haar opgewekt over de wandelingen die ze samen zouden maken na haar terugkomst.

Ook bleef hij dagelijks langs haar huis lopen. Hij verschool zich achter de heg en kwam zo dicht mogelijk bij haar slaapkamerraam. Als zij er weer was zou hij zoals vanouds een steentje tegen het raam gooien waarna zij stiekem uit huis zou glippen.

Vanochtend waren de gordijnen voor haar raam open. Ze was terug! Hij had een steentje tegen haar raam gegooid. Plotseling was ze aan het raam verschenen. Ze had hem uitdrukkingsloos aangekeken, alsof hij een vreemde was. Met een ruk had ze de gordijnen dichtgetrokken.

Hij had nog gewacht in de hoop haar nog te zien. Zijn wachten werd beloond toen ze na een poos het huis verliet. Met opgeheven hoofd liep ze resoluut door de voortuin de straat op. Hij was langs de heg naar haar toegesneld. Ze had dwars door hem heen gekeken. Het was alsof hij niet meer bestond. Hij had de strijd om haar aandacht verloren.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Beeldmateriaal: Baders bij Asnières, George-Pierre Seurat

De Schuilplaats

Op een dag, vlak na de koude winterse dagen,
Realiseerden ze zich met een schok dat er boven hen een vertrouwd beeld ontbrak.
Het water was te helder, het zicht te scherp en dit niet alleen slechts bij vlagen.
Er was iets veranderd, het was een dreigend gevoel dat dwars door hun lichaam stak.

Een paar durf-als, jong en onverschrokken,
sprongen dapper dwars door de grens heen om het universum te verkennen.
Bij terugkomst, nog happend naar water, klonken hun kreten van angst doortrokken:
‘Het universum is leeg, de buitenwaterse wezens zijn nergens te bekennen!’

Angstige gedachten regeerden: ‘Wat voor plannen waren de buitenwaterse wezens aan het smeden?’
In dit heldere water konden ze niet blijven, naakt en kwetsbaar op deze eerdaags zo vertrouwde plek.
Ze overstemden elkaar met wilde ideeën die allemaal om aandacht streden.
Uiteindelijk viel een besluit: ze trokken samen weg op zoek naar troebeler water: een nieuwe schuilplaats, een nieuwe stek.

Eén van hen, niet één van de oudsten maar ook zeker géén van de jonge durf-als,
Luisterde naar het besluit en dacht er het zijne van.
‘Lokten de buitenwaterse wezens hen immers niet vaker met aas die vasthaakte in de hals?
Allemaal samen één kant op zwemmen, dat was een valstrik, of niet, toch, dan?!’

Liever verschool hij zich op een andere plaats,
Ergens waar de buitenwaterse wezens niet zouden zoeken.
Laat de anderen maar, die waanden zich veilig buitengaats.
Niemand zou hem hier volgen door de stinkende buizen, nauwe doorgangen en scherpe hoeken.

Na een lange tocht, wrong hij zich door het uiteinde van de buis, bevrijd zwom hij rond in de witte kom.
Nog één stap, hij was bijna op zijn schuilplaats, hij geloofde het heilig.
Na een poos zou hij huiswaarts gaan, hij verwachte over zijn daden heldenverhalen alom!
Met zijn laatste krachten nam hij een sprong en belande met een plons op zijn eindbestemming. De buitenwaterse wezens zouden hem hier niet vinden. Hij zat veilig.

Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Achter De Grote Boom

De grond was oneffen waardoor het gele laken niet plat lag. Mila trok het laken van de grond. Stampvoetend maakte ze de grond platter. Als Nousha er eindelijk was, moest ze hier wel goed kunnen zitten. Mila legde het laken weer op de grond en plaatste het bakje met verse aardbeien precies in het midden. Nousha zou vast blij zijn met de aardbeien. Ze had een keer tijdens de groepsles gezegd dat aardbeien haar lievelingsfruit waren.

Mila had de aardbeien vanochtend vroeg op de markt gekocht. Ze had de marktkoopman recht in zijn ogen aangekeken. Ze had haar vraag langzaam, woord voor woord, gesteld. ‘Graag..uw..meest..verse..en..zoete..bakje..aardbeien, alst..u..blieft.’ De man had haar weifelend aangekeken. Ze herinnerde zich net op tijd om haar gezicht in een lach te plooien. De lach die ze zo vaak voor de spiegel had moeten oefenen dat ze precies wist hoe ze eruit zag. Ze trok de spieren tussen haar ogen en mond helemaal samen waardoor haar mond op een halve maan leek. De marktkoopman had een wenkbrauw opgetrokken. Een tel later wees hij een bakje aardbeien aan. Mila tilde het bakje langzaam op, bang om met een verkeerde beweging het kwetsbare fruit te kneuzen of het fruit op de grond te laten vallen.

Daar was Nousha!

‘Mila!’ Nousha stapte gehaast van haar fiets. Ze greep Mila bij haar bovenarmen vast. ‘Je hebt ons laten schrikken. Overal hebben we gezocht. Ik ben door twee andere parken gefietst. Toen herinnerde ik mij dat je in de buurt van dit park hebt gewoond en kwam ik hier zoeken.’ Nousha hijgde nog een beetje, haar stem klonk strenger dan normaal. ‘Mila, je kunt niet zomaar uit huis gaan en alleen een berichtje sturen dat ik je moet ontmoeten achter de grote boom.’

Mila wrong zich los en staarde naar de grond.

‘Mila, kijk me aan. Ik ben niet boos. Ik was ongerust. Gelukkig heb ik je gevonden. Wat doe je hier?’

Nousha’s blik viel op het gele laken. ‘Is dit jouw beddenlaken? Zijn die aardbeien van jou?’

Nog steeds staarde Mila geconcentreerd naar de grassprieten rond haar voeten. Het grasveld leek van een afstand veel groener. Als je van dichtbij lang genoeg keek, waren het maar een paar sprietjes gras met daartussen veel modder. Mila dacht wel vaker dat dingen, als je beter keek, eigenlijk lelijk waren.

Mila mompelde haast onhoorbaar: ‘Je houdt ervan om aardbeien te eten in het park.’

‘Mila… Kom naast me zitten. We eten de aardbeien en daarna gaan we samen naar het huis. Ja?!’

Mila knikte en plofte naast Nousha neer. Ze leunden met hun ruggen tegen de oude boom. De scherpe randen van de boombast sneden pijnlijk in Mila’s rug. Toch bewoog ze niet. Haar rechterbovenarm raakte lichtjes Nousha’s bovenarm. Nousha prikte om beurten met het vorkje een aardbei voor zichzelf en één voor Mila. Mila kauwde elke aardbei zeker dertig keer voordat ze het doorslikte. Vanuit haar ooghoeken keek ze naar Nousha’s gezicht waar steeds een lach verscheen na elke doorgeslikte aardbei. Zo nu en dan rook ze de bloemige geur van Nousha’s shampoo die zich vermengde met de geuren van mos en rottend kroos uit het nabijgelegen vijvertje. De grond was vochtig en voelde koud aan tegen Mila’s billen. Ze moest plassen. Toch bewoog ze niet, hier achter de grote boom.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Photo by Ries Bosch on Unsplash

Een Lichtblauwe Jurk

Het is mooi weer, toch houdt haar vader de ramen dicht. Bang als hij is dat het virus met een zoemende bij het huis in vliegt. De eerste dagen was ze boos geweest, onrustig. Binnen zitten in het benauwde huis met een vader die met hernieuwde bezieling bad en schoon maakte. Reinigen van de ziel en reinigen van het huis. Maar met elke dag die verstreek nam de gelatenheid haar steeds meer in beslag. De gelatenheid hing als een donkere nevel enkele millimeters boven de vloer. Het bedekte eerst haar tenen en haar voeten en sloop via haar enkels, onderbenen en knieën omhoog.

Zij verbleef op de bovenverdieping en hield de deur naar de gang gesloten. Ze voelde zich gevangen in het huis waar ze een paar jaar eerder zo gretig afscheid van had genomen. Het avontuur had aan haar getrokken. Haar werk bracht haar naar verre landen, bevredigde haar nieuwsgierigheid naar nog onbekende mensen en nieuwe ervaringen. Zij had zich vrijgevochten uit het beklemmende dorp.

Op het schip en in de havens had ze gulzig genoten van zonlicht, muziek, seks en vriendschap. Het dorp was ver weg en vergeten. Abrupt was aan dit leven een einde gekomen. In ieder geval voor nu. Zo plotseling was ze zonder werk, dat ze niet eens terug kon in haar onderverhuurde studio. Ze was genoodzaakt bij haar vader in te trekken.

Vanochtend was ze met een dikke tong en een droge keel wakker geworden. De donkere nevel had in de nacht zijn weg naar boven, naar haar keel en mond gevonden. Het gewicht van haar dekbed drukte als een gevallen betonplaat op haar borst.

Met een zucht had ze haar hoofd naar het raam gedraaid. Door de gleuf tussen de donkerbruine gordijnen, straalde een streepje lichtblauwe hemel haar toe. Opeens had ze zich haar balletjurk herinnerd. De jurk die ze met haar moeder had gekocht op een strenge winterdag met eenzelfde lichtblauwe hemel. Haar moeder had lachend een hand tegen Ella’s wang aangedrukt. ‘Kijk Ella, als je de balletjurk aandoet, draag je een stukje hemel met je mee.’ Haar moeder nam altijd intens de natuur in zich op. Het koolmeesje dat aan een dauwdruppel zoog, een herfstblad in de vorm van een hartje of een kever die naar een schuilplaats waggelde.

Ella had de balletjurk in een hoek achter in de klerenkast gevonden. De kleur was precies zoals ze het zich herinnerde. Met gesloten ogen had ze aan de jurk geroken. Het rook naar mottenballen vermengd met een vleugje wasverzachter. Terwijl ze uitademde fladderde de herinnering aan de ontelbare balletlessen en het onwrikbare enthousiasme van haar moeder als een vlinder door haar hoofd.

Ze had de jurk aangetrokken. Het zat strak, maar paste nog wel. Ze was op het bed neergeploft en had de petticoat over haar benen geslagen. In haar hoofd klonk zachtjes muziek en vrolijk de stem van haar moeder. Ze haalde adem, er was in de kamer eindelijk weer lucht.



Join our WhatsApp Community for updates on new posts!

Image: Edward Hopper, New York Interior, c. 1921, Whitney Museum of American Art, © Heirs of Josephine N. Hopper, licensed by the Whitney Museum of American Art